Kloosterorden
Benedictijner
kloosterorde
Het
eerste belangrijke Europese klooster werd gesticht in Cluny. De monniken volgden
de regels van Benedictus. De kloosterorde werd de orde van de benedictijnen
genoemd. Het klooster in Cluny stichtte door geheel Zuid- en West Europa nieuwe
kloosters. Elk klooster was zelfstandig; er was geen organisatorische verband
tussen deze kloosters. De orde werd wel rijk, zo rijk zelfs dat er tegen
het einde van de elfde eeuw een reactie kwam. Eerst van de strenggelovige
kartuizers, doch die waren voor veel volgelingen te streng.
Het
klooster in Feldwerd (bij Holwierde) was een
benedictijner klooster.
Cisterciënzer
kloosterorde
In
Citeaux werd daarna een nieuw klooster gesticht, dat
ook de regel van Benedictus volgde, minder streng was, maar dan wel de
letterlijke regel van Benedictus volgde. Deze orde werd de orde der
cisterciënzers genoemd. Deze stichtte eveneens kloosters door geheel Europa.
Hier bestond wel een bepaalde organisatievorm: de kloosters werden
regelmatig bezocht (visitaties) door leden van het moederklooster in Citeaux. Men trachtte zoveel mogelijk de regels na te leven
en uitwassen zoals die voorkwamen bij de benedictijnen te voorkomen.
Het
Grijze Monnikenklooster (bij Baamsum) was een
Cisterciënzer klooster.
Augustijner
kloosterorde
De
augustijner kanunniken (monniken die leven volgens de regel van Augustinus)
vormden een andere belangrijke kloosterorde. Deze ontstond in de elfde eeuw als
reactie op de verloedering binnen de benedictijner orde. Ze zagen geheel af van
de regel van Benedictus en kozen ervoor om te leven volgens de voorschriften van
de kerkvader Augustinus. De regel van Augustinus, die feitelijk dus geen
orderegel was, werd in de elfde eeuw verder uitgewerkt. Er werden strengere
maatregelen uitgevaardigd om particulier bezit tegen te gaan en de
bewegingsvrijheid van de augustijnen te beperken. Deze verfijnde versie werd nu
als 'tweede regel van Augustinus’ een echt kloosterstatuut en werd door de
pausen aanbevolen aan kloostergemeenschappen die niet de regel van Benedictus
volgden. Op deze wijze ontstonden de augustijner kanunniken en kanunnikessen
(vergelijkbaar met monniken en monialen in het
benedictijner klooster), die zich in de twaalfde eeuw op verscheidene plaatsen
in Europa hebben gevestigd.
In
Appingedam was tot omstreeks 1995 een augustijner klooster.
Premonstratenzer
kloosterorde
Binnen
de augustijner orde ontstonden geleidelijk verscheidene kloostergroeperingen.
Een daarvan is gevormd rond het klooster van Prémontré
nabij het Noord Franse Laon; dit klooster werd in 1120 door Norbertus van Gennep
gesticht. De regel van Norbertus werd in 1126 goedgekeurd door de paus en is
afgeleid van de tweede regel van St. Augustinus (herziening van de regel uit
omstreeks 400 n. Chr). Toch bezit deze regel ook
duidelijke cisterciënzer trekken. De volgelingen van deze regel staan bekend als
premonstratenzers of norbertijnen.
Het
Nijenklooster (bij Holwierde) en Palmar (in de Dollard verdwenen) behoorden tot de
premonstratenzer orde.
Johannieter
kloosterorde
De
basis voor de johannieter kloosterorde werd ongeveer 900 jaar geleden gelegd in
Jeruzalem. In die tijd werd de handel met het Midden-Oosten beheerst door
Italiaanse kooplieden. De kooplieden van het Italiaanse stadje Amalfi kregen
toestemming om in Jeruzalem een kapel en een hospitaal te bouwen, gewijd aan
Johannes de Doper en bestemd voor de geestelijke en lichamelijke verzorging van
handelaren en pelgrims.
Toen
de kruistochten op gang kwamen, konden ook de kruisridders voor hun verzorging
aankloppen bij de johannieters en in ruil daarvoor ontvingen de johannieters pas
veroverd land. Dit land moest worden verdedigd en zo ontwikkelde zich de
militaire taak van de johannieter orde.
In
1113 ontving de orde de pauselijke goedkeuring en werd zij, naast de
verzorgende, een echte (militaire) kloosterorde.
De
johannieter orde werd eerst door de Arabieren en later door de Turken steeds
verder in de richting van Europa gedreven. In 1187 weken ze uit naar Akko
(Israël, drieëntwintig km ten noorden van Haïfa), in
1291 werden ze verdreven naar Cyprus en van daaruit in 1306 naar Rhodos. Ook
Rhodos viel in handen van de Turken; dat gebeurde in 1522. Acht jaar later bood
Karel V ze Malta, Gozo (één van de drie bewoonden
eilanden van Malta) en Tripoli (Libië) aan, in ruil voor één valk per jaar. De
orde had zich inmiddels ontwikkeld tot een adellijke kloosterorde, vandaar dat
men vaak spreekt van de johannieter ridders. Ook de oorspronkelijke taak,
geestelijke en lichamelijk verzorging van kruisvaarders, pelgrims en handelaren,
werd door de eeuwen heen uitgevoerd.
Het
vrouwenklooster Oosterwierum (Heveskesklooster) behoorde tot de johannieter
orde.
De
Dominicanen
De
dominicanen vormen een kloosterorde die in 1216 is gesticht door Dominicus Guzman
De
orde behoort met onder andere de Franciscanen tot de bedelorden. De Dominicanen
volgen de Regel van Augustinus en eigen constituties.
Op
het Vierde Lateraans Concilie van 1215 waren prediking
en zielzorg genoemd als belangrij-ke priesterlijke
taken die in die tijd van priesters onvoldoende aandacht kregen. Dominicus Guzman richtte zijn orde
speciaal ervoor op om in deze nood te voorzien. Eind 1216 verkreeg hij van paus
Honorius III goedkeuring voor zijn initiatief. Hij
stuurde de eerste leden van zijn orde naar de universiteiten, speciaal naar
Parijs en Bologna, om zich te bekwamen in de theologie. In Utrecht kwam in 1232
de eerste Nederlandse vestiging van de dominicanen.
Een
aantal bekende en belangrijke heiligen behoorden tot de orde van de dominicanen.
Tho-mas van Aquino
(1225-1274) en Albertus Magnus (circa 1200-1280) kregen van pausen de rang van
kerkleraar. De heilige Catharina van Siëna
(1347-1380), een lekendominicanesse die zich actief in
de politiek mengde, met veel mensen correspondeerde en mystieke geschriften
schreef, verkreeg in 1970 als eerste vrouwelijke heilige deze eer. Vier pausen
behoorden tot de Orde der Dominicanen: Innocentius V,
Pius V, Benedictus XI en Benedictus XIII.
De
identiteit van de Dominicaner Orde is te omschrijven als: een orde van mannen en
vrou-wen, die kiezen voor een religieus leven in
verschillende vormen van betrokkenheid. Het devies van de orde is: ”contemplari et contemplata aliis tradere” (vrij vertaald:
overweeg grondig wat je in je leven tegenkomt en deel met anderen wat uit die
overweging voor jou als waarheid te voorschijn komt). De orde verricht grote
intellectuele inspanningen en grondige studies, besteedt veel aandacht aan en is
actief betrokken bij de stedelijke samenleving. De Dominicaner zijn steeds bezig
om het evangelie te plaatsen in de actuele maatschappelijke en sociale realiteit
van elke dag, en leeft absoluut volgens de gelofte van armoede.
Het
vrouwenklooster in Oosterreide behoorde tot de Orde
der Dominicaner.
Kruisheren
De
Orde van het Heilig Kruis behoort tot de orden van de kruisheren, die in Europa
in de 12e en 13e eeuw ontstonden. In het Belgische Hoei stichtte Theodorus van
Celles in 1211 het klooster van Clairlieu (Locum Clarum), van waaruit andere Belgisch-Nederlandse
kruisheren-kloosters werden gesticht. In 1248 verkregen deze reguliere
kanunniken van paus Innocentius IV pauselijke
goedkeuring. De orde breidde zich vervolgens uit naar Duitsland, Frankrijk en
Engeland. Het huidige doel van de orde der kruisheren is evangelisering in de vele vormen die dit streven kan
aannemen. De orde heeft als leefregel de Regel van Augustinus. De middeleeuwse
liturgie van de kruisheren is in veel opzichten afkomstig van de Dominicanen,
eveneens van oorsprong een orde van kanunniken, ofschoon in hoofdzaak een
bedelorde.
In
1814 werd de sterk ingekrompen orde van de kruisheren opgeheven, maar met veel
geluk overleefde men dit besluit. In Nederland waren het enkel Sint Agatha bij
Cuijk en Uden waar kloostergebouwen overbleven. In de 20e eeuw werd de orde ook
actief in de missie (Congo, Amerika, Brazilië, Indonesië). Het generalaat van de
orde bevindt zich te Rome. De orde werd in 1211 gesticht door Theodoor van Celles.
In
1464 schonk Jacobus Wiltingh, pastoor in Garrelsweer en vicaris in Loppersum, zijn nederzetting Apell aan de Orde van het Heilig Kruis [Ordo Sanctae Crucis] onder voorwaarde dat op deze plek een klooster zou
verrijzen.
In
mei 1465 kwam het Generaal Kapittel van de Kruisheren bijeen in B-Hoei aan de
Maas. Het Ordebestuur van dit klooster accepteerde Apell als een Godsgeschenk. Het benoemde het
Kruisherenklooster Sint Gertrudis in Bentlage aan de
Eems bij Rheine (Duitsland)
tot moeder-klooster. Van hieruit werden vier priesters
en enkele lekenbroeders naar Apell gestuurd. Zo
ontstond er een nieuw klooster in de landstreek Westerwolde, in Ter Apel, dat de naam kreeg Domus Novae Lucis, Huis van het
Nieuwe Licht.
Klooster als
machtige landeigenaren.
De
kloosters werden in de loop der eeuwen enorm rijk, doordat zij via schenkingen
en bij testament vermaakt, in het bezit kwamen van grote goederencomplexen
(bijvoorbeeld boerderijen en landerijen). Veel van hun bezit lag op grote
afstand van het klooster. Het kloosterwezen was goed georganiseerd, de
kloosterlingen beschikten over veel kennis en inzicht op velerlei gebied, bijv.
sterrenkunde, wiskunde en geneeskunde. En de monniken bakten de bekende
kloostermoppen, bakstenen ter grootte van ca. 30 x 16 x 8 cm. Ze deden dat op de
bouwplaats in zogenaamde “veldovens”.
De
eerste kloosterorden die hier een klooster stichtte was de Orde der
Benedictijnen. De belangrijkste rol speelden de Cisterciënzer en
Premonstratenzer Orden. De abten van deze kloosters ondernamen initiatieven voor
verbetering van de landbouw en tot ontginnen van land. Ze richtten
bestuursorganen op. Zij stichtten hier een duidelijke, kerkelijke
organisatiestructuur: onder het gezag van een klooster stond een aantal kerken
en kerkgebieden, parochies of kerspelen genoemd. De besturen hiervan werden
benoemd en voor een deel gekozen.