Klooster,
monniken en lekenbroeders en -zusters hebben een belangrijke rol
gespeeld bij het ontginnen van moerasgebieden en het organiseren van de
samenleving.
Verschillende
kloosterorden stichtten in de buurt van de gemeente Delfzijl één of meer
kloosters. We kennen hier kloosters van de Benedictijnen, Cisterciënzers,
Premonstratenzers, Dominicanen, Franciscanen, Johannieters en Augustijnen.
Het waren vooral de lekebroeders en
-zusters
die inpolderings- en landbouwwerkzaamheden verrichtten. Echter vóór hier
kloosters werden gebouwd, werden hier al kerken gesticht en werden de eerste
contouren van een “maatschappij” zichtbaar.
De
Fries Liudger was in 786 reeds door Karel de
Grote aangewezen om het christendom te verbreiden in de Groninger gouwen
Humsterland, Hunsingo en Fivelingo. De Friese koning Radbold verzette
zich nog enige tijd; hij wilde geen afstand doen van de goden uit de Noordse
mythologie. In 804 werd hij definitief verslagen.
De
Lauwers vormde een tijdlang de grens tussen het reeds bekeerde westen van
Friesland en het heidense Groningen. Liudger werd in
804 benoemd tot bisschop van Munster. Hij hield de Groninger
gouwen (landschappen) onder zijn beheer; dit was de reden waarom de
Ommelanden tot in de zestiende eeuw onder dat bisdom zouden vallen.
Ondanks
het wantrouwen dat er in het begin van de achtste eeuw bestond ten aanzien van
het christendom werden hier toch verscheidene kerken gebouwd. De eerste werden
waarschijnlijk gebouwd door priesters, geholpen door de lokale bevolking. Ze
waren van hout. Veel van deze kerken zijn verbrand of tijdens overstromingen
weggevaagd, waardoor hierover verder niets bekend is. Vanaf de tiende eeuw
werden ze van tufsteen gebouwd. Dit is een poreuze vulkanische steensoort,
dat ontstond doordat uitgestoten vulkanische as terugviel in de hete lava op de
aardbodem en verkitte (samenklonterde) met fijne
lavadeeltjes. De hier gebruikte tufsteen kwam uit het Eifelgebergte. Kerken uit
die tijd zijn o.a. Uitwierde, Holwierde, Godlinze, Tjamsweer, ’t Zandt, Leermens, Garsthuizen, Westeremden, Stedum,
Loppersum, Hellum, Siddeburen,
Wagenborgen, Termunten en Beerta. Deze eerste kerken
zou je pionierskerken kunnen noemen. Priesters maar soms ook rijke ingezetenen
bouwden die kerken op eigen initiatief en niet echt gesteund door een grotere
organisatie. Die kwam pas later in de vorm van kloosters.
Kloosters
werden van oudsher gebouwd door monniken, die verder geen religieuze of
maatschappelijke taken hadden; ze leefden in gebed, bezinning en wetenschap. Ze
voorzagen zelf in hun onderhoud door de opbrengst van hun eigen akkertjes en
weiden, grote klooster hadden leken (conversen) in dienst die het handwerk
deden.